De gemeente Apeldoorn handelde in de Tweede Wereldoorlog zelf niet in Joods vastgoed, maar werkte wel actief mee aan onteigeningen. Ook na de oorlog had onze gemeente nauwelijks oog voor Joodse stadsgenoten en hun families. Dat zijn de opvallendste conclusies uit het onderzoek over deze periode, dat is uitgevoerd door de Radboud Universiteit. Het onderzoek, dat is gedaan in de tweede helft van 2021 en begin 2022, is vandaag openbaar gemaakt.
In april 2021 gaf het college van burgemeester en wethouders de Radboud Universiteit in Nijmegen de opdracht voor het onderzoek naar de rol van het gemeentebestuur bij de handel in Joods vastgoed gedurende en na de Tweede Wereldoorlog. Directe aanleiding was de brief van een inwoner aan de gemeente, met het verzoek om nadere tekst en uitleg. In de nationale media was er al enige aandacht voor dit onderwerp. In diezelfde periode had een aantal andere gemeenten al onderzoek laten doen naar hun rol bij de handel in vastgoed van Joodse inwoners. Al met al achtte ook ons college het hoog tijd voor een onderzoek in Apeldoorn. Het onderzoek kende overigens afgebakende onderzoeksvragen en geeft daarmee geen totaalinzicht in het gehele handelen van het gemeentebestuur.
Actieve steun en kille houding
Het onderzoeksrapport beschrijft hoe het Apeldoornse gemeentebestuur de bezetter tijdens de oorlog actief ondersteunde. Maar ook na de oorlog had onze gemeente nauwelijks oog voor Joodse stadsgenoten en hun families. Daar was wel aanleiding toe: Apeldoorn had een groot aantal Joodse inwoners dat is afgevoerd en vermoord. Dat had te maken met de aanwezigheid van de Joodse psychiatrische instelling het Apeldoornsche Bosch. Bijna 1300 patiënten en personeelsleden zijn op 21 januari 1943 opgepakt en naar Auschwitz getransporteerd.
De gemeente Apeldoorn handelde zelf uiteindelijk niet actief in Joods vastgoed, maar werkte wel actief mee aan onteigeningen, bijvoorbeeld door huizen te ontruimen.
De meewerkende houding komt dat doordat onze gemeente al vroeg in de oorlog NSB-burgemeesters had: Cornelis den Besten (van juni 1941-augustus 1942) en Dirk Pont (1942-1945). Met name de laatste spande zich stevig in om de bezetters van dienst te zijn. Hij voorzag de nazi’s ruimhartig van informatie over Joodse inwoners, onder andere over hun vastgoed. Ook bemiddelde hij bij het verhuren of verkopen van onteigende panden van Joden aan zijn politieke vrienden. Maar ook zijn er nauwelijks tekenen dat anderen binnen de gemeente zich hiertegen actief verzetten.
Na de oorlog was de houding van het gemeentebestuur naar de weinige terugkerende Joodse inwoners ronduit kil. Ook wijzen de onderzoekers op het zogenoemde ‘rechtsherstel’ zoals dat plaatsvond en dat een nogal misleidend begrip blijkt te zijn. Niet zelden immers kregen Joodse inwoners allerlei kosten voor de kiezen en zaten zij in een ondergeschikte onderhandelingspositie. Het gebeurde zelfs dat de foute koper er uiteindelijk rijker van werd.
Zwarte bladzijde
Burgemeester Ton Heerts vindt de conclusies van het rapport ontluisterend: ”Dit is echt een zwarte bladzijde in onze geschiedenis. Die kunnen we niet zomaar omslaan. Dit vraagt om aandacht, in woord en daad. Daarom gaan we in gesprek met de Joodse gemeenschap, de gemeenteraad en anderen betrokken om deze pijnlijke kant van onze geschiedenis onder ogen te zien. En te bekijken hoe we dit een plek kunnen geven.” Dat rondetafelgesprek zal plaatsvinden op 20 april van 19.00 uur tot 21.00 uur in de raadzaal van het Apeldoornse stadhuis.
Een voorstel dat het college in deze context wil bespreken met de Joodse gemeenschap en de gemeenteraad is het beschikbaar stellen van geld om herinneringscentrum Het Apeldoornsche Bosch uit te breiden. Burgemeester Heerts: “Compenseren kunnen we dit grote leed nooit, maar een gebaar lijkt ons wel op zijn plaats. Dit is ons voorstel, maar dan dat moet uiteraard wel als passend ervaren worden.”
Tijdsbeeld
De onderzoekers beschrijven hoe de periode direct na de oorlog in het teken stond van herstel. Er was aanvankelijk geen enkel oog voor het lot van de Joodse inwoners. Pas in de jaren zestig van de vorige eeuw groeide hiervoor de aandacht. Dat betekent niet, zo onderstrepen de onderzoekers, dat de houding van de gemeenten daarmee minder pijnlijk of laakbaar wordt. Het blijft een zeer ongemakkelijke waarheid, die door dit onderzoek is bloot gelegd.
Rol bij herdenken
De gemeente Apeldoorn hecht veel belang aan herdenken van de Tweede Wereldoorlog en aan het vieren van onze vrijheid. De bevindingen uit dit rapport voegen daar een aspect aan toe, stelt burgemeester Heerts vast: “Tot nu toe legden we daarbij veel nadruk op de rol van onze Canadese bevrijders en de moed van verzetsstrijders. Dat zullen we zeker blijven doen, dat verdienen ze nog steeds. Maar ook deze pijnlijke feiten moeten we onder ogen durven zien. Alleen zó kunnen we met onze geschiedenis in het reine komen en recht doen aan de slachtoffers. Dit onderzoek helpt ons daarbij. En daarom is het goed dat deze stap nu is gezet.”